Na wekenlang reizen door India ben ik inmiddels, na een kleine week Nepal, naar Hong Kong gevlogen. In de express trein die van het vliegveld de stad inrijdt merkte ik ineens dat er niemand tegen me aan zat. Sterker nog: de stoel naast me was leeg. Ik besefte me plots dat ik weer iets had wat ik al een tijd niet had gehad: persoonlijke ruimte. In India en Nepal stopt men in een busje voor zeven mensen gerust een stuk of twaalf en als het druk is in de trein – altijd dus – wordt het bagagerek door drie mensen gedeeld: eentje zit dwars, twee anderen liggen naast elkaar met de voeten bij elkaars hoofd; een zitbank voor vier mensen houdt er al gauw acht, exclusief kinderen. Ik herinner me één busritje een berg op toen ik staande toch een rugleuning had… net als de man achter me. De beste man is voor mij onbekend gebleven, hoewel we toch wel erg in elkaars ‘’persoonlijke ruimte’’ zaten. Het verschil in Hong Kong is direct voelbaar en maakt me weer van die extra halve meter lichaam die uit lucht bestaat,  bewust. Die extra halve meter die ik nu weer terug heb, is op zichzelf niet per se goed of slecht, maar het is een van de vele dingen die we om ons heen bouwen om ons ‘’veilig’’ te voelen, om onze kwetsbaarheid te ontvluchten – titels, namen, huizen, auto’s, boeken, vrienden, ideeën, enzoverder. Een instabiel bouwwerk dat zomaar in zou kunnen storten… en tsja, hoe groot ben ik nou echt?